Het is 5:30 uur op een donderdagochtend en ik kan niet slapen, want ik weet eindelijk wat ik had willen zeggen tegen de meneer die we tegenkwamen bij de bouwmarkt gistermiddag. De kinderen liggen boven te slapen dus ik klap zachtjes mijn laptop open, terwijl de percolator in de keuken rustig aan verlossing werkt. Gisteren, woensdagmiddag. Mijn jongste dochter en ik waren in de tuin aan het werk, terwijl mijn oudste dochter, met het raam open en een half oog uitzicht op ons geploeter, een Duckie lag te lezen op de bank. We hadden een gratis haag gekregen van de gemeente. De afgelopen 3 jaar hebben we zo’n 20 vierkante meter tegels uit de tuin gewipt en planten ervoor teruggeplaatst. Dit wordt onze vierde zomer in deze tuin (en het aangrenzende huis) en de tuin wordt steeds groener.
We hadden tuinaarde nodig voor de nieuwe geplante haag. Terwijl de lezer het fort bewaakte, fietsten mijn dochter van 6 en ik naar de bouwmarkt in de buurt. Misschien niet de groenste of gezondste compost, maar wel even wat haalbaar was. Trots fiets ik naast het licht laverende 24 inch fietsje van mijn dochter. Ik kijk naar haar kleurrijke helm en geconcentreerde gezichtje, terwijl ze ondertussen honderduit praat over paarden. Ik voel me intens rijk en dankbaar.
Als we bij de bouwmarkt aankomen, verviervoudigt mijn trots omdat de 6 jarige met heel veel geduld haar in de knoop geraakte kettingslot uit elkaar frutst om haar vierdehands fietsje op slot te zetten, in plaats van uit elkaar ploft van frustratie. Als het haar na 5 minuten inpraten op haar kettingslot (“die hebben we óók hier gekocht mama!” roept ze tussendoor blij verrast) is gelukt, stuiten we op de volgende uitdaging.
40 liter zakken compost van een hoge stapel af tillen en op een karretje leggen. “Sterke mama!” roept A. tevreden. “Vooral stinkende mama” zeg ik lachend. Ik heb de zakken tuinaarde innig moeten knuffelen om ze op de kar te krijgen en ruik naar mest. “Dit is inderdaad wel een beetje ‘puja-aarde’ zegt mijn Hollandse kroost, lenend uit de taal van het eiland waar ik ben opgegroeid. Mijn dochters spreken geen Papiamentu, maar sommige woorden en zinnen hebben ze mij zo vaak horen zeggen dat ze onderdeel zijn geworden van hun vocabulaire.
Ik lach: “het is inderdaad een beetje puja-aarde. En nu heb je een puja-moeder.” Waar ik bij mijn 9 jarige inmiddels soms wat onzeker vraag “hou je nog wel van me?” kan ik bij mijn jongste vlinder nog altijd rekenen op oeverloze bevestiging: “je bent mijn favoriete puja-moeder” zegt ze stralend.
Dankje lief.
Nadat we hebben afgerekend, komt er een oude meneer aan fietsen. De fietsenrekken zijn vol, dus hij kan zijn fiets niet kwijt. Ik duw de zware kar onhandig naar de bakfiets en zeg verontschuldigend “we zijn zo weg hoor!” Terwijl ik me stort op een tweede knuffelbeurt met de zakken compost, zegt de oude man: “Neem uw tijd, mevrouw! Als ik iets heb geleerd in het leven…” – ik spits mijn oren, want ik ben altijd heel benieuwd naar wat oude mensen hebben geleerd in het leven. Als ik iets heb geleerd in het leven als gescheiden moeder met twee jonge kinderen dan is het wel dat het ontzettend nuttig is om soms van mensen die verder zijn in het proces te horen wat ze hebben ontdekt. Scheiden is namelijk niet iets wat je één keer doet. Het is een soort ui, waarbij je iedere keer nieuwe lagen, met gevolgen van de scheiding, ontrafelt – inclusief de tranen die bij iedere laag van een ui horen. “Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn” dreunt Vasalis ongevraagd mijn hoofd binnen, terwijl ik mezelf een hernia sleep aan de puja-zakken.
Terug naar de levenslessen van de oude man en mijn gespitste oren: “…dan is het wel dat als je de tijd neemt voor dingen, ze veel efficiënter gaan.” Mooie les. “Dat kan ik wel gebruiken! Dankuwel” zeg ik met een vriendelijke glimlach. De publieke interactie met een onbekende op straat is hiermee wat mij betreft geslaagd en af. Maar de oude man blijkt net op dreef.
“Gaat u niet veel te hard met die bakfiets? Net als die jongens op die snelle fietsen! Vreselijk!” Nou, vooruit, hier kan ik nog wel even in meegaan. Met twee jonge kinderen in het verkeer, ben ook ik ben niet gecharmeerd van het fat bike– gespuis. “Nou he, zeker als ze ook nog op hun telefoon zitten” zeg ik samenzweerderig. Een gezamenlijke vijand bindt altijd.
We blijken echter geen gezamenlijke vijand te hebben. Ik heb deze oude meneer vreselijk verkeerd ingeschat. Helaas. Het gebeurt soms.
“Ja, het zijn altijd die Marokkanen en die Zwarten” zegt hij, terwijl hij zich naar me toebuigt met een veel betekenende blik.
Verschrikt kijk ik van de oude man, naar mijn jongste dochter, in de angst dat zijn racistische relaas mijn linkse opvoedbubbel is binnengedrongen. Maar ze staat een Pinksterlied te zingen terwijl ze zich vol overgave stort op deel 2 van Het Kettingslot. Ze heeft niks gehoord. Ik werp nog een teleurgestelde blik op de man, trek mijn bakfiets van de standaard en maneuver mijn dochter door het verkeer terug naar onze groene oase.
Op de fiets terug voel me schuldig. Ik had iets moeten zeggen. Ik had hem moeten tegen spreken. Ik had me uit moeten spreken tegen zijn racisme. Zijn vervuiling. Zijn puja-woorden. Maar ik koos, net als zoveel mensen als het gaat om rascisme, de klimaatcrisis en genocide, de laffe route terug naar mijn veilige huis. De weg van zelfbehoud, ontkenning en zwijgen is menselijk, maar verre van wenselijk.
Wat ik natuurlijk had willen zeggen was:
“Wordt het niet eens tijd dat mensen zoals u teruggaan naar waar ze vandaan komen?”. Met een veelbetekenende blik op de naar stront meurende aarde in mijn bakfiets.
Maar ja, zoals een oude man laatst tegen me zei: als je de tijd neemt voor dingen, gaan ze veel efficiënter. Nu lezen 20.000 mensen mijn woorden, in plaats van dat ze verloren gaan in een wind.
